F.A. Schaeffer, De dood over de stad, [1971], 15 Jeruzalem, een stad die eens dicht bij God leefde, werd veranderd door de keuze die verantwoordelijke mensen deden. Zij hebben zich van Hem afgekeerd hoewel zij Hem kenden. Nu wordt hun stad belegerd. Dood en verderf liggen nu over de stad.
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [1][Aleph.] [2]Hoe zit [3]die stad [4][zo] eenzaam, die [5]vol volks was, zij is [6]als een weduwe geworden, zij, die groot was onder de heidenen, [7]een vorstin onder de landschappen, is [8]cijnsbaar geworden. 1. De hoofstukken 1, 2, 4 van dit boek zijn elk van 22 verzen, elk vers beginnende naar de orde van het Hebreeuwse A. B., gelijk dit in meer andere psalmen en gedichten der Heilige Schriftuur geschiedt. Zie de aantekening Ps.25:, den titel van den psalm. 2. Alsof hij zeide: O wat zijn de oordelen Gods wonderlijk en onbegrijpelijk! Hoe ligt die stad zo eenzaam, die eertijds zo volkrijk placht te zijn! Vergelijk onder hfdst.4 vs.1. 3. Die voortreffelijke, wijdvermaarde, machtige, heilige stad, waar die grote koningen, David, Salomo en anderen, eertijds hun hof in grote heerlijkheid gehouden hebben. En van welke God spreekt, Ps.132:14: Dit is mijne rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb haar begeerd. Zie Ps.48:2; Hoogl.6:4; hfdst.2 vs.15. 4. Zo woest, zo ledig van burgers en inwoners. 5. Waar eertijds alle huizen bewoond waren, en de straten dagelijks vol van mensen waren, die deze stad uit- en ingingen, komende uit verre en nabijgelegen natien. 6. Treurende en wenende vanwege haar bedroefden en eenzamen staat, verlaten zijnde van den Heere, haar echten en rechten bruidegom of man; hebbende daarenboven geen koning of koninkrijk. 7. Hebbende vele volken en natien onder haar gebied, die aan haar jaarlijksen cijns en schattingen moesten betalen. Dit is inzonderheid ten tijde van David en Salomo geschied; 1 Kron.18:6; 2 Kron.8:7. 8. Hebreeuws, tot tribuut geworden; dat is, hoe moet zij nu haar nek onder andere heidense natien buigen en tot een teken van onderdanigheid schatting of tribuut aan dezelve betalen; zie 2 Kon.23:24,25; 2 Kron.36:, en Spreuk.12:14.